ruter -s, de
  1. ruiter

    Veur de optocht hadde ze ain stuk of wat ruters op peerden (Tweede Exloërmond)

    Zie ook:
  2. uit 3 palen met 3 verticale stokken bestaande houtconstructie bij het drogen van hooi

    As het wat mitvalt kan het heui morgen op ruters. Het is zowat dreuge (Fluitenberg)

    *Ruter op pèerd/Laot ze mor lopen/Hoeveul maonties, ...knopen is het wèerd (Sleen)

    mit hoeveul man (Diever)

    Ruter op peerd/Menig man/Houveul zit er in de kan

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...