ruttern onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. een bepaald geluid maken(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Aj de baander lös of dichte trekt, dan horrelt en ruttert dat wat (Havelte)

    Zie ook:
  2. hooi op ruiters zetten(Kop van Drenthe)

    Ze waren an het heui ruttern (Zeyen)

    rutern

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...