sabeln werkwoord, zwak, (on)overgankelijk, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe

Spellingvarianten als bij: sabel

  1. houwen, hakken

    Ik mus der tegen sabeln um een stuk van dat bot of te kriegen (Sleen)

    Wie hef daor op die zende zitten te sabeln, het bennen almaol hakken en takken (Klazienaveen)

    Zie ook:
  2. slecht maaien(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe)

    As eine het der ofsabelde, dan weur der nich mooi glad maaid, man bleven der overal toppen staon (Barger Compascuum)

    Dat grös is der ook of esaebeld (Wapse)

    Zie hebt de rogge in de gauwigheid der ofsabeld (Oosterhesselen)

    zompen

    Zie ook:
  3. lopen(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    De jongen sabelt nog even op de Kuzen

    an (Ruinerwold)

    Ze sabelt deur het lange grös (Elim)

    Ze sabelt mar wat

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...