Ook: schaoden, schaeden (Zuidwest-Drenthe Noord)
schaden
Ain beetje meer leren zal die nait schaoden (Tweede Exloërmond)
Het zul hum niet schaeden as hie is een lessie kreeg (Vledder)
Gooi daor nog mor wat kuunstmes bij, dat zal vast niet schaden (Exlo)
Baat het niet, het schaadt ook niet (Nijeveen)