schal I -len, de, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: schalle (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe), schalm (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Zuid), schalster (Zuidwest-Drenthe Zuid), schalster II

  1. kettingschakel

    De ketting is te laank, der möt een schalle tussen uut (Diever)

    Ik hebbe een schalm van de ketten kepot (Hoogeveen)

    De knevel is te slop, ie mut hum een schalstertien körter maken (Ruinerwold)

    De ko hef zo an de ketten eraomd, dat e hèlendal kepot egaone is; de schalsters lagen hier en daor (Ruinen)

    schakel

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...