schaoren I onovergankelijk, werkwoord, zwak, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid
  1. vaak wederk. in bet. 1

    Zie ook:
  2. zich scharen, zich verzamelen

    Zie schaort zuk um de heerd toou (Eext)

    Ik schare mij achter de meerderheid (Broekhuizen)

    De kouen schaoren bai een onweersbui bai mekaor (Norg)

    Tegen een buie schaort de koenen zich mit de konte naor de wiend (Noordscheschut)

    Zie ook:
  3. paaien, kuit schieten(Zuidwest-Drenthe Noord)

    De vis schaort (Roderwolde)

    Bron: J. Pan, Drenthsche woorden en spreekwijzen. Assen 1848 Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...