bewegingen maken, lopen, zich verweren, zich inspannen, schermutselen, druk in de weer zijn
Hij stun achter de taofel te scharmezeren, maar hij kun ze niet aovertugen (Ruinerwold)
De jonges waren achter op de dèle an het scharmezèren. Wat ze daor net deden, kun ik niet zeen, wa (Ruinen)
Hij scharmezeerde mit zien grote vleugels
De aandere mörgen stund hij al hiel vrog op en scharmezeerde al um vèer ure um het huus van de bur