schetteren
Jong, schetter toch nich zo, ie zulden er doof van worden (Barger Oosterveld)
schateren
Die hadden zoveul schik, dat zie schetterden het oet (Sleen)
geluid maken van vogels(Kop van Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)
Korhoenders, die schettert (Havelte)
De okster schettert tegen de kat (Eelde)
De koekoek döt niks as schettern, wij zult wal regen kriegen (Emmen)
schattern