schichtig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: schee II, schie, schuftig (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe), schoftig (Midden-Drenthe), (Veenkoloniën), schörftig (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën), (Zuidwest-Drenthe Zuid), schiftig (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), schuchtig (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), schiftig II, schofterig (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), schoftig II

Bron: H. Tiesing & H. Tiesing & H. Molema, Proeve van een woordenboek van de Drentsche volkstaal in de 19e eeuw. MS UB Groningen & H. Molema, Proeve van een woordenboek van de Drentsche volkstaal in de 19e eeuw. MS UB Groningen
  1. schichtig, angstig

    Det peerd is nogal wat schichtig bij de weg (Pesse)

    Een schichtig peerd muj altied in de gaten holden (Schoonebeek)

    Die vogel krigst doe nich to zein, dei is schuchtig (Barger Oosterveld)

    Hie kik zo schuchtig oet (Sleen)

    Hij is wat schuftig, hij zal wat op zien kerfstok hebben (Ruinerwold)

    Hej weer wat oetvreten? Ie zit daor zo schoftig (Hooghalen)

    Hai gedruig zuk wat schörftig (Zuidlaren)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...