schiet-

Ook: scheet-, schete-

  1. voorvoegsel om

    Zie ook:
  2. iets gerings aan te duiden

    Het is mor zo'n schietkereltien

    Ie kriegt mar een schietbeetien in het koppien (Hoogeveen)

    Det kleine schietendtien kuj toch wel fietsen? (Ruinerwold)

    Zie zit mit twaalf man in zo'n schiethoesie

    Dat is almaol schietgoed, daor kuj niet met zitten te schellen

    Zie ook:
  3. iets waardeloos, vervelends

    Het is schietweer vandage (Klazienaveen)

    Wat is dat toch een schietjong (Balloo)

    Zuk schietvolk hej niks an (Borger)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...