schijntje -s, het

Ook: ...tie(n)

  1. beetje

    Zie hebt veur dat hoes maor een schijntje had (Borger)

    Hij verdient mit det wark mar een schijntien (Hoogeveen)

    Hef het regend? Nee, mor een schijntje (Sleen)

    Zij doet een schijntie botter op het brood (Hollandscheveld)

    Der zit maor een schijntien melk onder die koe (Zuidwolde)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...