dier, dat zich voortdurend schurkt
Dat pèerd, dat is een schobberd
persoon, waarvan de eigenschappen door het bn. worden aangegeven
Wat een boom van een vent, wat een zwaore schobberd (Ruinerwold)
Tegen die rieke schobberd kan ik neet ophoosten (Diever)
Het is mor een arme schobber en gien rieke stinkerd (Roderwolde)
Een grofmelige schobberd
schobbejak(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))
Wat een schobberd van een kèrel
Partie schobbers van kèrels behandelt de vrouw as een vodde
schobbejak