schuifelen
Het olde meinse schoefelde wat over het padtie (Dwingelo)
Met Zuudlaorder maark is het zo drok daj allain mor schoefeln kunnen (Zuidlaren)
Niet zo schoefeln, ie mut de benen opbeuren (Hollandscheveld)
kruipen
De hounder schoefeln in een houkie op het rek (Roswinkel)
Bij een onweersbui schoefelt de koenen bij mekaor
sloffen
IJ kunt wal zien dat e aolder wordt, hij schoefelt er over (Sleen)
schoffelen (zoz, md, var. als bij
schoefel
Hie is goed en wal hen erpel schoeveln gaon
schoffeln