schoel I -en, de, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: schoele (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe), schole (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe), schooul (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), schoul (Kop van Drenthe), schoule (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

  1. school

    Zie hebt nog ien hen 't schoel en de aandern hebt ze al groot (Oosterhesselen)

    Giet de grote meid nog naor de legere schoel? (Schoonebeek)

    Det main wordt altied eplaogd op de schoele (Broekhuizen)

    Hij har de schole verzuumd (Ruinen)

    Hij hef de schoule verkropen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...