schoelies -en, de

Ook: schoelie

  1. onbetrouwbaar persoon

    Wat een lillijke schoelies van een kerel (Padhuis)

    Ik heb zoe'n schoelies an de deure had, die vertrouwde ik niks (Ruinerwold)

    schoelder

    Zie ook:
  2. schooier

    Hai lop er altied as een schoelie bai (Roden)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...