schoever(d) -s, de
  1. dikke vrouw

    Aj mit zoe'n dikke schoeverd etrouwd bint, hoef ie niet bange te wèzen daj die ien het bedde niet w (Hoogeveen)

    Wat wordt dat een dikke schoeverd en vrogger was ze zo slank (Sleen)

    Zie ook:
  2. schuiver

    Hij meuk een flinke schoeverd op het ies (Dalen)

    Zie ook:
  3. bui(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Wij zegt: der komp weer een dikke schoeverd, as de iene bui nao de nadere der ankomp (Zweelo)

    stoever(d)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...