schommel -s, de
  1. schommel

    Wie hadden een mooie schommel maakt veur de kinder (Barger Compascuum)

    bommel

    talter

    suiker

    ruik

    Zie ook:
  2. dik vrouwspersoon

    Wat is dat een dikke schommel (Stieltjeskanaal)

    Een klein dik wiefie nuimt ze wel een schommelie (Gasselte)

    Zie ook:
  3. het bedelen(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Hie möt op de schommel um geld te kriegen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...