schoot II schoten, de
  1. ankersleutel, ijzer van een muuranker aan de buitenkant

    De schoot kan versierd en onversierd weden (Dwingelo)

    De schoot mut stief tegen de mure (Pesse)

    Zie ook:
  2. deel van het slot, dat bij sluiting naar buiten springt

    In ale deursloten zit een schoot (Ekehaar)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...