schoter -s, de
  1. Var. en voorkomen als bij

    schoten

    Degene, die op het voor stun en de garms umhoog stak, was de schoter (Zwinderen)

    De schoter gooit de gaarven op het dörsmesien en de bandensnieder snedt ze lös (Eext)

    ofsteker

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...