schouwen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. controleren

    Nei week moew de sloten schoon hebben, dan komp het waterschap te schouwen (Sleen)

    Dat ei moej even in het water doon, dan kuj het even schouwen

    Een kniene schouwen is kieken of het een heui of een ram is (Dwingelo)

    Even met het peerd hen schouwen um te kieken of e hingstig is (Padhuis)

    Zie ook:
  2. Wij schouwt hum al een hele tied

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...