schriel bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. mager, schriel

    Wat is dat toch een grof mèensk, een heeil aander as heur zuster. Dat is mor zu'n schriel geval (Eext)

    Het was mor een schriel mannegie (Peize)

    laompien (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...