schrift -en, het
  1. schrift

    Zie schref schriften vol over vrouger (Gieten)

    Zie ook:
  2. Hie hef nog een schoon schrift

    Zie ook:
  3. handschrift

    Ik kan an het schrift wel zien, dat hij dat eschreven hef (Ruinerwold)

    Zie ook:
  4. papier

    Hij hef hielwat op schrift ezet (Dwingelo)

    Het steit op schrift, nou kan der neit meer an tornd worden (Eexterveen)

    Zoiets moej op schrift zetten, anders giet het verleuren (Klazienaveen)

    Zie ook:
  5. de bijbel

    De domeneer kan mij nog meer vertellen, maor dat is niet naor de Schrift (Elim)

    Het stiet in de Heilige Schrift (Erica)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...