krabben, vergaren
Zie hebt hielwat bij mekaar schrobd, die redt zuk wal (Sleen)
krabben van pluimvee
Ik hebbe wat stro en holtkrullen ien het kiephokke edaone; de kiepen magt daor graag ien schrobben (Hoogeveen)
Hoender schrobt de hiele tuun ondersteboven (Schoonebeek)
Hoe harder ze schrobt, hoe beter ze legt (Pesse)
Moej dat slimme kuken toch ies zien schrobben (Hooghalen)
schurken(Zuidoost-Drenthe)
Een zwien schrobt zuk an de wand (Barger Compascuum)
Wat ligt de hoender daor mooi in de zunne te schrobbelen
schobben II, schrobbern