schrom bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe

Ook: schrommerig, schrommig (Midden-Drenthe)

  1. schor

    Ik bin zo schrom in de hals, ik kan niet zingen (Sleen)

    Ie kunt hum slecht verstaon, hij is wat schrom (Dwingelo)

    schrommig (Gieten)

    Ik worre zoe schrom as wat; gistern waa'k ook al wat schrommerig (Ruinen)

    schran

    schrinnerig

    schrossel

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...