schuren overgankelijk, werkwoord, zwak, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: schoeren II, schoeren (Zuidwest-Drenthe Zuid)

  1. schuren

    In de oorlog schuurden wij de pannen met zaand (Borger)

    As die hond jeuk hef, schuurt e langs de stoel (Coevorden)

    Vrogger musse wij de klompen schoeren en dan mit uutgebraand karbid iensmeren; as ze dan dreuge ware (Ruinerwold)

    Die takken schuurt aal an de muur langs (Gasselte)

    Aj de mölkbussen schuurt met wit zaand, wordt ze heeil mooi (Eext)

    An de strengen van het peerd zat een moffe veur het schoeren tegen de boek (De Wijk)

    Zie ook:
  2. Die mus daor het haol schuren

    Zie ook:
  3. stroef gaan, aanlopen(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Mien fietse schoert zo, ik geleuve dat het achterrad anlöp (Broekhuizen)

    De pompe giet zwaor, het ummertie schoert wat (Diever)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...