sekreet sekreten, dehet
  1. vinnig persoon, kreng

    Wat een vervelend sekreet is det toch; zij mag mien deure wel veurbij gaon (Koekange)

    Wat is dat een wies sekreet (Vledder)

    Wat een sekreet van een koe (Sleen)

    Zie ook:
  2. wc(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    Die jonge löp de hiele dag naor het sekreet; zul hij niet goed wèzen? (Broekhuizen)

    Heel vrögger was het sekreet, later huusie en nou is het wc (Ruinen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...