siepel -s, de
  1. ui

    Siepels poten mot gebeuren bij volle maon, aans gaot ze umliggen (Eext)

    Wat breekt mij de siepels op

    Gesneden siepels en broene suker bint goed tegen prikkelhoest (Elim)

    Gesneden siepels 's nachts naost het bedde maak ij verkoldheid met lös (Hooghalen)

    Siepels en sjalotten wilt het allerbeste op geile grond (Zuidwolde)

    Hij is zo gek as een siepel

    Zie ook:
  2. (glasbl.,de:Nbui) deel van de glasvorm, dat de ziel van de fles vormt

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...