sikkeneurig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. vervelend, vitziek

    Man, doe niet zo sikkeneurig (Dwingelo)

    Oeze Jan is morgenziek; dan is hij zo sikkeneurig, daor is het ende van weg (Ruinerwold)

    De boer wordt haost sikkeneurig van al die regen (Peize)

    pikkeneurig

    Zie ook:
  2. lijdend, sukkelend

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...