sistern onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. sissen

    Wat sistert dat vleis in de pan. Pas op dat het niet anbraandt (Emmen)

    Is die ketel lek? Het sistert zo op de kachel (Klazienaveen)

    Zie ook:
  2. scheren(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    Mit dei platte steinties kunj zo mooi mit over het water sistern (Barger Oosterveld)

    siedeln, snistern

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...