sjokken onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. sjokken

    Het peerd sjokt hen hoes (Padhuis)

    Til de bienen toch op te sjokken (Dwingelo)

    Nou moej flink deurlopen en niet zo sjokken (Borger)

    Zie ook:
  2. lopen

    Hie sjokt er hielwat an of (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...