slachten overgankelijk, werkwoord, zwak, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord

Ook: slaachten (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe Noord)

  1. slachten

    Het zwien is klaor. Wij gaot hum aandere week slachten (Ekehaar)

    Zie slacht er goed van

    Bij het slachten gebruukten ze nagelgroes (Beilen)

    November was de tied van het slachten (Eelde)

    Zie ook:
  2. doden van de bijen om de honing te kunnen winnen

    As het Sliener mark was, slachtte mien va de eerste iemen

    Hij is de bijen an het slachten, hij het de körf op een braandend lappie met zwaovel zet (Kloosterveen)

    Iemen slachten is wel een mooi wark, de bere slachten niet

    *Tien boeren slaachten een eiber en dan roupen ze nog: Wat een vet (Norg)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...