slaopen onovergankelijk, sterk, werkwoord
  1. slapen

    Proot niet zo hard, je mo slap net even (Hijken)

    De meid sluup eerder op de meidenkaomer (Ekehaar)

    Wij mussen vroeger op de opkaomer slaopen (Anderen)

    Hie slap even op knie en elboog

    Door wil ik eerst nog even een nachie over slaopen

    Dei man slap as een zorre (Barger Compascuum)

    een osse (Erica)

    een marmotte (Wapse)

    een roze (Elim)

    een keu (Ruinerwold)

    een kou (Emmer Compascuum)

    een zwien (Roderwolde)

    een röt (Gasselte)

    een iegelzwien (Emmer Erfscheidenveen)

    *Aj gooud slaopen hebt, kunj met het pak lopen

    gooud

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...