slaoperig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. slaperig

    Ik bin zo slaoperig, ik kan de ogen haost niet lösholden (Oosterhesselen)

    Bi'j laat in bedde kommen? IJ kiekt nog zo slaoperig oet (Schoonebeek)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...