slenk -en, de, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: slink (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), slinke (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe)

  1. laagte

    In Buter zien hoouk zit middenin een slenk; bij winterdag steeit er aaid waoter in (Eext)

    Der zit een slenk in de laone (Emmer Compascuum)

    Van de sloot was niks as een slenk overbleven (Eelde)

    As het wat arg veule règent, dan kèuj op zo'n slinke niet wèen (Hollandscheveld)

    slegge

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...