sleutern overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. morsen(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Niet zo sleutern met het heui (Coevorden)

    slatern

    Bron: Drentsche Volksalmanak Zie ook:
  2. slurpen(Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Sleutern is heurbaar drinken (Koekange)

    Drink fatsoenlijk, sleuter nich zo (Nieuw Schoonebeek)

    sleuten I

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...