Ook: slippen II
slijpen
Ik wil mij de schaatsen laoten sliepen (Hoogeveen)
Dit mes is stomp, ik zal hum wel even sliepen (Eext)
De meulen mout slepen worden, want de koffie wordt te grof (Valthermond)
Hij slep een punt an de potlood (Westerbork)
vlas bewerken, het nogmaals braken om het zuiverder en gladder te krijgen, zwingelen
Lien zèeien en vlas wien en repen, braoken, sliepen, hekeln en er bossen gaoren van spinnen
(tijd) doorbrengen
Hij wet niet, hoe hij de tied slieten mut (Hollandscheveld)