slobbern overgankelijk, werkwoord, zwak, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord

Ook: sloppern (Zuidwest-Drenthe Noord)

  1. opslurpen

    Slobber de koffie mor gauw even op, dan gaow vort (Stieltjeskanaal)

    Die koe slobberde de iene nao de aander emmer leeg (Oosterhesselen)

    Eet fatsoenlijk en zit niet zo te slobbern! (Geesbrug)

    Hij zat er een beetien an te slobbern, maor wol het niet recht opdrinken (Zuidwolde)

    Zie ook:
  2. ruim zitten

    Dat goud is slecht; het slobbert hum um de pokkel (Barger Compascuum)

    De boks slobbert hum um het gat (Westdorp)

    Dei schounen bint te groot, zai slobbert mie om de vouten (Zuidlaren)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...