slontern onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. laten geworden, veronachtzamen

    Hie slontert aal mor hen met betalen

    Hie hef de boel al veul te lange laoten slontern (Ruinerwold)

    Hij is slim zeeik. Aj der nog hen wilt, moej het niet slontern laoten (Eext)

    Laow het slontern of laot wie nog wat van os heuren? (Barger Compascuum)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...