sloom bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. sloom

    Dan kek hij toch zo sloom toe, ie zulden hum zo een cent geven (Ruinerwold)

    Een beste jonge, mar zo sloom as een schaopeluus op een tèertonne (Elim)

    Wat is dat een slome duikelaar, ...een slome (Zwiggelte)

    Zie ook:
  2. loom(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe)

    Wat is het sloom weer, der zal wel een buie komen (Nijeveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...