slot sloten, het

Ook: slöt

  1. slot, einde

    Het leek eerst niks mit die veurstelling, maor der zat een mooi slot an (Dwingelo)

    Ik vun het een mooi boek en an het slot komp alles nog weer goed terechte (Ruinerwold)

    Aan het slot van de vergaodering was der een verlötting (Zuidlaren)

    Zie ook:
  2. sluiting

    Het slöt van de zieddeur is kepot (Eext)

    Hij haar de deur op slöt (Roderwolde)

    Doe de deuren mor op slot, dan gaow hen bedde (Stieltjeskanaal)

    Doe het slot is van de deur of (Valthe)

    Die vrouw haar een golden slottien an het kaarkbookien (Wapse)

    Vrouger haren de vrouwlu vaok een slöttie om de haals

    An een krallensnoer zat een golden of zulvern slot; een zulvern slot was kleiner (Sleen)

    Mien moe har vroeger krallen met een slöt(tie) um de hals (Hooghalen)

    Zie ook:
  3. in

    per/op slot (van reken)

    Per slot heb ik daor niks met te maken

    Op slot mus hie met het water veur de dokter (Borger)

    Per slot van reken kun hij het niet helpen

    Op slot van reken kwamen ze der toch nog an (Buinen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...