smèer dehet, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord

Ook: smeer, smièer (Zuidwest-Drenthe Noord)

  1. vuiligheid

    Hie har een hiele smèer over het gezicht

    Het hangt van smèer an mekaar (Hoogeveen)

    Pas op, kom niet under het smeer (Anloo)

    Hij hef de smeer in de oren zitten (Hollandscheveld)

    Die kwam um in het smeer

    Der zat smeer in de wonde (Wapserveen)

    Zie ook:
  2. vettigheid

    Most smeer in de handen wrieven, dan krieg ie ok gien barsten in de handen (Barger Compascuum)

    Doe mij mor wat smeer op stoet

    Die wagen begunt te piepen, die möt wat smeer an het gat hebben

    Zie ook:
  3. zalf

    Pokken is net as messels bij kinder en daor is smeer veur (Emmen)

    smeersel

    Zie ook:
  4. klap(Zuidwest-Drenthe)

    Ik heb de kleine jong een smèer geven (Dwingelo)

    Zie ook:
  5. smet

    Hie hef er een lillijke smèer met ankregen

    Ik holle der neet van ene een smièer nao te geven

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...