smachten onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. smachten, hevig verlangen

    Hij smacht naor een glas waoter (Vries)

    Zie ook:
  2. vergaan(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Ik smacht van de honger (Sleen)

    Zie ook:
  3. hongeren(Veenkoloniƫn, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    Eerder in de vastentied, toen was het smachten (Klazienaveen)

    Ik mout ook smachten, want ik bin veul te zwaor (Valthermond)

    Je kunt er beter op wachten as op smachten (Barger Oosterveld)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...