smak I -ken, de
  1. klap

    Hij gooide de deure mit een smak dichte (Hoogeveen)

    Hij kreeg een beste smak an de oren (Dwingelo)

    Hij hef een beste smak maokt op het ies

    Zie ook:
  2. grote hoeveelheid

    Bij de verkoping was een smak volk (Oosterhesselen)

    Hij hef der een beste smak geld veur betaald (Ruinerwold)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...