smalbek de
  1. Vaak verkliem. met een smal gezicht, niet al te gezond

    Det maagien is altied al zoe'n smalbekkien ewest (Hoogeveen)

    Dat wicht is ok een smalbekkien worden nao die ziekte (Oosterhesselen)

    Wat een smalbekkien, die mag wel ies wat extra's hebben! (Broekhuizen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...