smokkeln overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. smokkelen

    Bij de grens wordt van alles smokkeld (Oosterhesselen)

    Ie kunt mooi smokkeln mit een dubbele bodem in de koffer (De Wijk)

    Zie ook:
  2. op een slimme manier zaken ontduiken

    Dat smokkel ik er wel tussen deur (Hollandscheveld)

    Ik smokkel der nog een uur bij (Exlo)

    De lap stof was niet hielemaol groot genog veur mien patroon, mor ik heb hier en daor een beetie smo (Hooghalen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...