smokken overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. zoenen

    Hej de meid nog smokt? (Beilen)

    Zie ook:
  2. een vrijend paartien beloeren. Hoe harder as ze smokt, hoe mooier as het is (Havelte)

    *Jan Pierewiet (2x)/Jan lelijk soldaot/Smokt de wichter (2x)/Smokt de wichter op straot (Valthermond)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...