snörken onovergankelijk, werkwoord, zwak, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Noord

Ook: snorken (Zuidwest-Drenthe), snurken

  1. snurken

    As ik op de rug lig te slaopen, dan kan ik zo lekker snörken, zeg mien vrouw. Dan gef ze mai een dr (Peize)

    Aj last hebt van snurken, moej op de zied liggen gaon, dat helpt (Oosterhesselen)

    Hij snörkte as een zwien (Roderwolde)

    Zie ook:
  2. opscheppen(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Hie lig aaid te snoeven en te snörken (Sleen)

    Zie ook:
  3. een snorkend geluid maken

    Wat snörkt hij mit die piepe (Dwingelo)

    Mien piep is voel, hie begunt te snörken (Eexterveen)

    Hij snorkt weer mooi an de piepe

    Het geluud van keunen bij het zoegen nume wij snörken (Koekange)

    Het peerd is kornaat, het snörkt arg (Padhuis)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...