Ook: snorken (Zuidwest-Drenthe), snurken
snurken
As ik op de rug lig te slaopen, dan kan ik zo lekker snörken, zeg mien vrouw. Dan gef ze mai een dr (Peize)
Aj last hebt van snurken, moej op de zied liggen gaon, dat helpt (Oosterhesselen)
Hij snörkte as een zwien (Roderwolde)
opscheppen(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))
Hie lig aaid te snoeven en te snörken (Sleen)
een snorkend geluid maken
Wat snörkt hij mit die piepe (Dwingelo)
Mien piep is voel, hie begunt te snörken (Eexterveen)
Hij snorkt weer mooi an de piepe
Het geluud van keunen bij het zoegen nume wij snörken (Koekange)
Het peerd is kornaat, het snörkt arg (Padhuis)