Ook: snöttig (Veenkoloniën)
var. als bij
snot
snotterig
In dis tied van het jaor binnen verschaiden mensen snötterig (Zuidlaren)
bedremmeld
Hij keek snotterig toe, toen zien fiets esteulen was (Vledder)
sneu
IJ kunt zo snötterig vortkommen
Hij is er wat snötterig bai weg kommen, hij ston nait in testament (Zuidlaren)
Hij keek snotterig to, doe e mit de beide bene ien de kogröppe zakt was
*Psalm 101: O, Heer, wat bin ik snötterig, ik kan oet mien ogen niet zein (Roderwolde)