snötterig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Veenkoloniën, Veenkoloniën

Ook: snöttig (Veenkoloniën)

  1. var. als bij

    snot

    Zie ook:
  2. snotterig

    In dis tied van het jaor binnen verschaiden mensen snötterig (Zuidlaren)

    Zie ook:
  3. bedremmeld

    Hij keek snotterig toe, toen zien fiets esteulen was (Vledder)

    Zie ook:
  4. sneu

    IJ kunt zo snötterig vortkommen

    Hij is er wat snötterig bai weg kommen, hij ston nait in testament (Zuidlaren)

    Hij keek snotterig to, doe e mit de beide bene ien de kogröppe zakt was

    *Psalm 101: O, Heer, wat bin ik snötterig, ik kan oet mien ogen niet zein (Roderwolde)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...