snöttern onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. Var als bij

    snot

    Zie ook:
  2. snotteren

    Ik mudde nogal snottern, mar echt ziek bin ik er niet van (Elim)

    Zie ook:
  3. schreien, snotterend snikken

    Het aol mèensk begunde te snöttern, doou ze heur kind nao tien jaor weerzag (Eext)

    Zie ook:
  4. pruttelen van een pijp(Midden-Drenthe)

    Een kromme piep snottert eerder dan een piep met een rechte steel (Rolde)

    sottern

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...