bits, vinnig
Wat is dat ja een snarrig ding (Roden)
Hij hef een snarrig wiefie (Grolloo)
Een frabbe van een vent en hij keek nogal snarrig toe (Vledder)
met schelle, harde stem(Zuidoost-Drenthe)
Most dat snarrige ding ies weer heuren (Barger Compascuum)